NVOS Meetprotocol

Alle leesten van Van Drunen Orthopedie zijn gebaseerd op het meetprotocol van de NVOS.

Benodigdheden bij het meten

Oprolbare centimeter met centimeter en millimeter aanduiding
Liniaal met centimeter en millimeter aanduiding
Plank 50 x 40 cm met om de 5 cm evenwijdige lijnen in lengterichting
Aftekenpotlood en -pen
Rechthoekige 30° driehoek met schuine zijde minimaal 20 cm
Schuifmaat met metalen lus voor het meten van omvangsmaten

Meetpunten

NVOS Meetpunten

Uitleg meetpunten

L1 = leestlengte is de lengte van de bodemplaat van de leest gemeten met welving mee (F - G). Teken F en G af.
Meet deze maat met de oprolbare centimeter.

L2 = balbreedte is de afstand ter hoogte van de bal tussen de raakpunten van de liniaal die aan weerszijden
(aftekenen: binnenzijde A, buitenzijde B) tegen de bodemplaat worden gelegd, met deze bodemplaat.
Meet deze maat met de oprolbare centimeter.

L3 = balomvang is langs L2 rondom, nauwste maat. Meet deze maat met de schuifmaat met lus.
Let op: balomvang is inclusief ruimte voor voetbed.

L4 = hielheffing is de hoogte van het punt (H) dat op 1/6 de deel van de leestlengte midden onder de hiel ligt,
boven de grondplaat. Hierbij moet de ballijn de grond raken. Leesten worden ontworpen met een vaste voorgeschreven
en dus bekende maat voor deze factor. Is dit niet het geval dan dient de ballijn op het ondervlak te rusten.

Het hielvlak zal dan horizontaal zijn. Indien nodig: meet deze maat met de liniaal of een hulpmiddel dat onder de hiel meet.
L5 = hielwreef is de omvang met aan de achterzijde het hielpunt (bodemplaatrand) en aan de wreefzijde het punt E.
Punt E is daarbij het snijpunt van het vlak loodrecht op de lengterichting van de leest door punt B’ (zie L9),
met de wreef (zie tekeningen volgende pagina). Plaats de leest daarbij met de lijn F-G op een lijn op de plank.
Plaats de korte zijde van de driehoek op een lijn X-X evenwijdig aan F-G. Laat de driehoek naar de schoen draaien
(om X-X). Zorg er daarbij voor dat punt B’ in het vlak ligt door de lange zijde van de driehoek (niet de schuine zijde!)
en loodrecht op X-X en F-G. Teken E af op de leest. Meet L5 met de schuifmaat met lus.

L6 = teenhoogte is de hoogte van de leest ter hoogte van punt C, bij de juiste hielheffing (zie L4). Trek een lijn evenwijdig
aan lijn AB op de helft van de afstand door het voorste punt van de bodemplaat en lijn AB.
Punt C ligt dan op 1/4de van deze lijn aan de binnenzijde.

L7 = teensprong is de hoogte van het voorste punt van de bodemplaat boven de ondergrond bij de juiste hielheffing (L4).

L8 = hielbreedte is de breedste plek van de wang op 1/6de van de leestlengte. Bepalen met de schuifmaat.

L9 = lage wreefmaat is de nauwste omvang maat waarbij punt buitenzijde bodemplaat (B’) x (=2 cm (maat 2) + 1 mm
per hele maat), naar achteren ligt t.o.v. punt B en het punt binnenzijde bodemplaat (A’) x + 2 mm gemeten loodrecht
op AB, naar achteren ligt. Meet deze maat met de schuifmaat met lus.

L10 = hoge wreefmaat is de kleinste omvang van de leest door het punt E en door het punt D. Dit laatste punt ligt op de lijn
door het punt midden op de lijn AB en het achterste punt van de bodemplaat en wel op 2/3de van het achterste punt.
Meet deze maat met de schuifmaat met lus.